Belastingplan 2026: de opvallendste wijzigingen
Op 27 november 2025 is het Belastingplan 2026 aangenomen door de Tweede Kamer. Er zijn via zeven amendementen nog wat wijzigingen aangebracht op de eerdere plannen die tijdens Prinsjesdag 2025 zijn gepresenteerd. Vooral de aangebrachte wijziging in box 3 springt in het oog. Inmiddels heeft de Eerste Kamer op 16 december 2025 ook ingestemd met het pakket Belastingplan 2026. Hierbij werden nog 5 moties aangenomen. Met deze moties wordt de regering verzocht een nadere invulling te geven aan een aantal zaken. Dit betreffen verder geen inhoudelijke wijzigingen.
De wijzigingen gaan in met ingang van 1 januari 2026. We hebben de opvallendste wijzigingen voor u op een rijtje gezet. Met name wat is gewijzigd ten opzichte van het eerdere Belastingplan 2026.
De opvallendste wijzigingen 2026
Verhoging forfaitair rendement box 3 gaat niet door
Vanaf 2028 is het de bedoeling dat het inkomen uit sparen en beleggen wordt belast op basis van het werkelijke rendement. Tot die tijd geldt nog het systeem van forfaitaire rendementen, met de mogelijkheid om te kiezen voor werkelijk rendement als dat gunstiger is.
Binnen box 3 worden drie categorieën vermogensbestanddelen onderscheiden, elk met hun eigen forfaitaire percentage:
- Spaartegoeden: 1,44%;
- Overige bezittingen: 5,88%;
- Schulden: 2,62%.
Over het berekende rendement wordt vervolgens 36% belasting geheven. Daarnaast geldt een heffingvrij vermogen van € 57.684 per persoon (2025), of € 115.368 voor fiscale partners.
In het oorspronkelijke Belastingplan 2026 was voorgesteld om:
- het forfaitaire rendement op overige bezittingen (zoals onroerend goed, effecten en vorderingen) te verhogen van 5,88% naar 7,78%;
- het heffingvrij vermogen te verlagen naar € 51.396 per persoon.
Deze maatregelen waren bedoeld om een begrotingstekort op te vangen doordat de invoering van de belasting op werkelijk rendement opnieuw is uitgesteld.
Beide voorstellen zijn nu teruggedraaid
Het forfaitaire rendement op overige bezittingen wordt per 1 januari 2026 vastgesteld op 6% in plaats van 7,78%. Het heffingvrij vermogen wordt juist verhoogd naar € 59.357 per persoon.
Goed nieuws dus voor belastingplichtigen met overige bezittingen in box 3!
Achtergrond van deze wijziging is de vrees dat een hogere heffing op overige bezittingen zou leiden tot het massaal verkopen van huurwoningen door particuliere verhuurders. Dat zou het tekort aan huurwoningen verder vergroten, wat als onwenselijk wordt beschouwd.
Hoe wordt de maatregel gefinancierd?
De financiële ruimte voor het terugdraaien van de hogere box 3-heffing wordt gevonden bij eigenwoningbezitters met een lage of (bijna) afgeloste hypotheek (de zogenoemde Hillen-aftrek). Eigen woningbezitters betalen belasting over de waarde van de eigen woning; het eigenwoningforfait. Hiertegenover staat het recht op hypotheekrenteaftrek. Vaak is de betaalde hypotheekrente hoger dan het eigen woning forfait, hetgeen tot een belastingvoordeel leidt.
Dit is anders voor belastingplichtigen die geen of een kleine eigen woning schuld in box 1 hebben. Zij betalen per saldo wél belasting over het eigenwoningforfait. Om deze belastingplichtigen tegemoet te komen is de ‘Wet Hillen’ ingevoerd. Bij invoering was het nog zo dat als je geen of een geringe eigen woning schuld hebt, je geen belasting betaalde over het eigenwoningforfait. Vanaf 2019 wordt deze faciliteit jaarlijks met 3,3% afgebouwd. Over 2025 mogen huiseigenaren daardoor nog maximaal 76,67% aftrekken van het verschil tussen de aftrekposten en het eigenwoningforfait.
Oorspronkelijk zou deze afbouw pas in 2048 volledig zijn afgerond. Om de lagere box 3-heffing te financieren, wordt de einddatum nu vervroegd naar 2041. Hierdoor verdwijnt het voordeel dus sneller. In de aangenomen motie van de Eerste Kamer is de regering verzocht bij de Voorjaarsnota 2026 met voorstellen te komen voor een deugdelijke dekking van de versnelde afbouw van de Wet Hillen.
Lagere bijtelling privégebruik elektrische auto blijft langer gehandhaafd
In het oorspronkelijke Belastingplan 2026 is voorgesteld de bijtelling privégebruik auto voor elektrische auto’s met ingang van 1 januari 2026 gelijk te stellen met brandstofauto’s, namelijk 22%. Dit voorstel wordt uitgesteld.
Op dit moment geldt voor elektrische auto’s:
- 17% bijtelling over de eerste € 30.000 van de cataloguswaarde;
- 22% over het bedrag daarboven (bij brandstofauto’s is dit over de volledige cataloguswaarde).
Het voorstel was om met ingang van 2026 deze bijtelling voor elektrische auto’s gelijk te trekken aan de bijtelling voor brandstofauto’s.
Dit vindt door een amendement geen doorgang. Achtergrond van het amendement is dat elektrische auto’s door de hogere aanschafwaarde feitelijk zwaarder belast zouden worden dan brandstofauto’s.
De nieuwe bijtellingspercentages worden:
- Vanaf 2026: 18% over de eerste € 30.000, daarboven 22%;
- Vanaf 2027: 20% over de eerste € 30.000; daarboven 22%;
- Vanaf 2028: volledig gelijk aan brandstofauto’s.
Koopt u in 2026 een elektrische auto? Dan blijft het 18%-tarief gedurende 60 maanden gelden. Goed nieuws dus voor de zakelijke rijder van een elektrische auto!
Financiering via aanpassing youngtimerregeling
Ook deze regeling moet uiteraard weer uit een ander potje worden gefinancierd. Dit wordt gedaan via de youngtimerregeling. De youngtimerregeling geldt voor auto’s die minimaal 15 jaar oud zijn. Als u een auto van 15 jaar of ouder zakelijk rijdt, bedraagt de bijtelling 35% van de dagwaarde. Veelal is dit lager dan de bijtelling van 22% over de cataloguswaarde.
De wijzigingen zijn als volgt:
- Vanaf 2026 wordt een auto pas vanaf 16 jaar als een youngtimer aangemerkt. Dit is nog niet zo’n groot verschil;
- Maar vanaf 2027 wordt een auto pas vanaf 25 jaar als een youngtimer aangemerkt.\
Op het gebied van de wijzigingen voor de elektrische auto’s en de youngtimerregeling zijn door de Eerste Kamer ook twee moties ingediend en aangenomen. De Eerste Kamer heeft de regering gevraagd te onderzoeken welke maatregelen kunnen worden genomen om meer elektrische voertuigen te behouden voor de Nederlandse tweedehandsmarkt.
Daarnaast is in een tweede motie gevraagd om in het geval van niet beoogde meeropbrengsten bij de afbouw van de youngtimerregeling uiterlijk bij het Belastingplan 2027 te komen met wetgeving waarin dergelijke meeropbrengsten worden teruggesluisd naar de groep die door de maatregel wordt geraakt.
Inmiddels heeft Staatssecretaris Heijnen van Financiën al gehoor gegeven aan het amendement bij het Belastingplan 2026 en een oproep van leden uit de Eerste Kamer die vragen om een overgangsregeling. In een goedkeurend beleidsbesluit heeft de Staatssecretaris aangekondigd dat de youngtimerregeling van toepassing mag blijven als een in 2025 ter beschikking gestelde auto 16 jaar oud wordt in het jaar 2026. Zo wordt voorkomen dat auto’s die op 1 januari 2026 nog geen 16 jaar oud zijn, maar dit in de loop van 2026 worden, direct worden geconfronteerd met deze regeling, terwijl de autobezitters hier niet op kunnen anticiperen.
Accijns gaat omhoog
Goed nieuws dus voor de elektrische rijder, minder goed nieuws voor de brandstofrijder. Tanken wordt komend jaar duurder. De accijns op een liter benzine gaat bijna 6 cent omhoog. Diesel en gas worden respectievelijk 4 en 1 cent duurder. Een terugdraaiing van de eerdere accijnskorting dus.
Wilt u in 2025 nog gebruik maken van een regeling die per 1 januari 2026 gaat wijzigen of heeft u andere vragen? Laat het ons weten!