Intrekking omgevingsvergunning bij onderbezetting stallen
Onder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bestond al de bevoegdheid tot het (gedeeltelijk) intrekken van een verstrekte omgevingsvergunning voor zover er gedurende ten minste drie aaneengesloten jaren minder dieren zijn gehouden dan het aantal waarop de omgevingsvergunning voor het houden van dieren in de inrichting recht geeft. Onder de per 1 januari 2024 in werking getreden Omgevingswet is deze periode één jaar of een in de vergunning bepaalde langere termijn. Zowel de Wabo als de Omgevingswet gaan uit van een bevoegdheid om een vergunning onder omstandigheden (deels) in te trekken, en niet van een verplichting. Het is volgens de minister van LVVN dus inderdaad zo dat (gedeeltelijke) intrekking van de vergunning in bepaalde gevallen eerder zou kunnen plaatsvinden. Dat betekent volgens haar echter niet dat het aantal gevallen waarin vergunningen (gedeeltelijk) worden ingetrokken zal toenemen.
Gemotiveerde afweging van belangen
Het bevoegd gezag heeft bij de beslissing om de vergunning wel of niet (gedeeltelijk) in te trekken beleidsruimte. Dat betekent dat in een individueel geval een gemotiveerde afweging van alle betrokken belangen wordt gemaakt. Daarnaast kan het bevoegd gezag hiervoor beleid vaststellen. Altijd worden de relevante belangen geïnventariseerd en afgewogen. Daaronder worden ook de belangen van de vergunninghouder, zoals zijn financiële belangen en zijn bedrijfsbelangen, verstaan. Het bevoegd gezag kan met het oog op de rechtszekerheid van de vergunninghouder aan zijn belangen bij het behoud van de vergunning een zwaarwegend gewicht toekennen. Ook mag in aanmerking worden genomen of het niet gebruik maken van de vergunning aan de vergunninghouder is toe te rekenen.
Onderbezetting in verband met Beter Leven keurmerk
De situatie dat bij een veehouderij langer dan één jaar minder dieren worden gehouden dan vergund, kan zich voordoen zowel binnen een veehouderij die deelneemt aan het Beter Leven Keurmerk als bij andere veehouderijen. Allereerst zal de vraag aan de orde zijn of het bedrijf een omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit of een omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit heeft, of beide en zo ja, of deze vanwege eventuele veranderingen van bijvoorbeeld het stalsysteem aanpassing behoeft. Als er geen vergunningsplicht geldt, wordt er uiteraard ook geen vergunning ingetrokken. Als er wel een vergunningplicht geldt en/of de vergunning vanwege een overstap naar het Beter Leven keurmerk aanpassing behoeft (het hangt van de bestaande vergunning en de nieuwe plannen af of een aanpassing van de vergunning nodig is), is het primair aan de veehouder om binnen de aanvraag keuzes te maken over onder andere het aangevraagde aantal dieren. Als een overstap naar Beter Leven Keurmerk zonder aanpassing van een bestaande vergunning mogelijk is en na de overstap gedurende een jaar of gedurende de in de vergunning bepaalde periode minder dieren zouden worden gehouden dan waarop de omgevingsvergunning recht geeft, kan het bevoegd gezag de vergunning (gedeeltelijk) intrekken. Het is aan het bevoegd gezag om een belangenafweging te maken.